FOTO JEAN KOR FF
té-
new QAPöen
chinees inöisch RestauRant
Mathenesserlaan 237
Telefoon 234842
B6RQW6Q 225
ROtteRÖAITl
telefoon 010-280082
OPEN FROM 12 a.m. TILL 12 p.m.
BRUIDSREPORTAGES
ATELIERFOTO'S
TECHNISCHE FOTOGRAFIE
MODERN CHINEES INTERIEUR
VOORTREFFELIJKE KEUKEN
BILLIJKE PRIJZEN
APARTE AFDELING WO OR PARTIJEN
MAALTIJDEN KUNNEN WORDEN
AFGEHAALD
werd hier de grond verkaveld en de erven verkocht. Ui'
1600 dateren vele uitgiften van erven aan het Hoofd, zodat
we kunnen spreken van een voorstad aldaar. De genomen
maatregelen ten behoeve van de scheepvaart bleken on
voldoende om een vissersvloot van rond 60 schepen en
een koopvaardijvloot van rond 25 schepen te bergen, in
1613 nam het stadsbestuur het van durf gewagende besluit
tot het graven van de Nieuwe Haven, welk werk het jaar
daarop gereedkwam. Het gebied tussen de Nieuwe Haven
en de oude Buitenhaven werd verkaveld en vormde even
eens een stadsuitbreiding. In de 18e eeuw zouden hier, aan
de Lange Nieuwstraat en Tuinlaan, de voorname huizen
van de welgestelden verrijzen, en zou een park, de Plan
tage, het geheel veraangenamen.
Helaas gingen vrij spoedig na het 'gereedkomen van de
nieuwe haven de visserij en koopvaardij achteruit. Deze
achteruitgang blijkt wel duidelijk hieruit, dat Rotterdam en
Delft kamers van de Oost- en Westindische Compagnie
hadden, maar Schiedam niet. De Nieuwe Haven werd lang
zamerhand overbodig. Schiedam, dat in de 14e eeuw haar
kans had gemist, zou ook in de 17e eeuw er niet in slagen
een havenstad te worden.
De toekomst van de stad lag in de industrie, in het bij
zonder in de fabrikage van jenever. Grondstof voor deze
drank is graan, welke in branderijen tot moutwijn, daarna
in distilleerderijen tot jenever werd omgezet. Aan het begin
van de 17e eeuw waren in Schiedam reeds branderijen.
Allerlei gunstige omstandigheden, zoals het wegvallen van
de invoer van Franse en Duitse brandewijnen, en de aan
voer van goedkoop Russisch graan te Rotterdam, bevor
derden aan het einde van dezelfde eeuw de concentratie
van branderijen om de Maas. Schiedam, dat haar vroegere
bestaansmiddelen grotendeels kwijt was, verwelkomde de
massale vestiging van deze industrie, die haar nieuwe mo
gelijkheden tot welvaart bood. Zij aanvaardde daarmee
tevens de nadelen: een vergroot brandgevaar, verontrei
nigd grachtwater en kwalijke geuren.
Het eerste hoogtepunt viel in de tweede helft van de 18e
eeuw. In 1774 waren reeds 100, aan het einde van de eeuw
een 260-tal branderijen in de stad gevestigd. 17 Koren
molens, ware stenen reuzen, gaven de stad een heel bij
zonder, nergens geëvenaard aanzicht. Het hele karakter
van de stad veranderde trouwens. Nieuwe, grote gebou
wen verrezen: het St. Jacobsgasfhuis (thans Stedelijk Mu
seum), het Proveniershuis, het Weeshuis aan de Achterweg,
hef Blauwhuis (thans Gymnasium), de Beurs aan de Dam.
Het Stadhuis werd verfraaid, de Plantage aangelegd.
Grote herenhuizen getuigen nu nog van de welvaart van
hen, die ze lieten nederzetten. Nieuwe buitenwijken kwamen
echter niet tot stand, de beschikbare ruimte binnen de
oude stad was nog groot genoeg om de bevolkingsaanwas
op te vangen.
Op sommigen maakte de stad, ondanks haar welvaart,
geen prettige indruk. De dames Betje Wolff en Aagje
Deken gaven in hun roman over juffrouw Sara Burgerhart,
deze indruk van het Schiedam rond 1780: „Ik kan niet zeg
gen dat ik ooit ongevalliger plaats gezien heb, dan het
berookte Schiedam: een nare droevige rook, en een noch
veel lelyker fyn zwart stof, benemen het volstrekt al dat
aangename, dat het door zyne ligging, plantage, en fraaije
gebouwen, moest ten toon spreiden".
De tweede helft van de 19e eeuw gaf - na de teruggang
tijdens en na de Bataafs-Franse tijd een tweede en
laatste hoogtepunt van de branderijnijverheid te zien. Ge
durende een periode van rond 1850 tot rond 1880 be
heersten de branderijen volkomen het economisch leven.
In 1880 bedroeg hun aantal bijna 400! Naast de van de
branderijen afhankelijke bedrijven bezat de stad nog tal
rijke andere ondernemingen, waaronder een scheepswerf,
een linnenweverij, ijzergieterij, boekdrukkerijen, glasbla
zerijen, en een fabriek van stearine en stearinekaarsen. In
vergelijking met de branderijen waren zij echter van gering
belang.
De havens - ook de Nieuwe Haven - dienden slechts voor
de aanvoer van grondstoffen voor de branderijen. Ver
betering van de oude, deels middeleeuwse, deels 17e
eeuwse havens, kwam niet in de zin. Slechts werd in de
jaren 1861 en 1862 ten behoeve van de branderijen de
Westerhaven gegraven. Een plan in 1871 door Burge
meester en Wethouders ingediend om een nieuwe haven
ten oosten van de Buitenhaven aan te leggen (ter bevor
dering van de handel en daarmee ter verbreding van de
economische basis van de stad), werd door de Raad,
waarin de belangen van de branders prevaleerden, verwor
pen. Thans ligt daar (binnen Rotterdam!) de Merwehaven.
Het grondgebied van de gemeente werd in 1868 vergroot
door de annexatie van de gemeente Oud en Nie-uw
Mathenesse, en van de voormalige gemeente Nieuwland,
Kortland en 's-Graveland (grenswijziging met Kethel).
Op de dominee-dichter Francois Haverschmidt (Piet Paal-
tjens) maakte Schiedam in 1880 een even onprettige indruk
als honderd jaren daarvoor op de dames Wolff en Deken.
In zijn gedicht Oud Schiedam gaf hij zijn indrukken weer,
waarvan ik het volgende overneem: „Een onafboenbare
roetkorst kleeft (Dat's waar) er aan iederen gevel, En over
havens en straten zweeft Er een eeuwigen steenkolennevel.
Hier mengt de gist haar zoetigen walm Met zure spoeling-
dampen, Wijl mestossenstal en beschadigde gerst Om den
prijs van uw neusorgaan kampen. En voeg daar nu de
wasems bij Die er onophoudelijk stijgen Uit glasblazerij en
kaarsenfabriek Dan - genoeg zoudt ge er haast van
krijgen."
De te smalle economische basis wreekte zich, toen door
allerlei oorzaken (vasthouden aan verouderde productie
methoden, weigering over te schakelen van klein- op groot
bedrijf, de Europese landbouwcrisis in 1875, de toenemende
onverkoopbaarheid van de Schiedamse gist, e. a.) de bran
derijnijverheid in verval raakte en tenslotte onderging. De
gevolgen waren catastrophaal, Schiedam was een ster
vende stad.
De periode van 1900 tot heden
Redding bracht de vestiging (sedert 1904) van op moderne
leest geschoeide bedrijven. Scheepswerven en metaalnij
verheid deden op grote schaal hun intrede in de stad. Lang
zamerhand kwam in Schiedam weer leven, en met dat
leven weer wat welvaart.
De scheepvaartindustrie (de werven Wilton-Fijenoord en
Gusto) groeide uit tot het belangrijkste middel van be
staan. De werf Wilton-Fijenoord geeft momenteel aan ruim
5000 mensen werk en is beroemd om de snelle scheeps-
reparaties. Deze werf bezit het grootste droogdok van
Europa (150 000 ton). De werf Gusto heeft zich gespeciali
seerd op de bouw van drijvende booreilanden, bagger
molens en zuigers.
Machinefabrieken, de glasfabriek, vele middelgrote en
kleine bedrijven verbreden de basis, waarop de welvaart
rust.
De distilleerderijen, die niet in de ondergang van de bran
derijen deelden, fabriceren meer dan de helft (rond 25
miljoen liter) van alle in Nederland vervaardigde spiri
tualiën.
Om de bevolkingsaanwas op te vangen, vonden in de
jaren 1920-1930 stadsuitbreidingen plaats. Geheel Franke-
land en Mathenesse werden volgebouwd.
Tijdelijke stilstand in de groei brachten de crisis van de
dertiger jaren, die in het bijzonder Schiedam (metaalnijver
heid) trof, en de oorlogsjaren (1940-1945).